Het dalende marktaandeel van de Nederlandse bioscoopfilm: de uitdagingen en de kansen

“Goed aanvoelen wat het publiek wil, dat maakt een sector sterk en daar moeten we op inspelen.”

Geplaatst op 17 mei 2017

De jaarcijfers van de bioscoopbranche logen er begin dit jaar niet om: de Nederlandse film scoorde in 2016 teleurstellend. En dat leverde in de daaropvolgende maanden vanzelfsprekend een kritische beschouwing op over het waarom, en nog belangrijker: hoe nu verder? We spraken erover met diverse filmprofessionals en beroepsverenigingen.

“Je concurreert tegenwoordig niet alleen met concurrenten, maar ook met je eigen film.”

De cijfers

Een korte terugblik op januari, toen Filmdistributeurs Nederland (FDN) en de Nederlandse Vereniging van Bioscopen en Filmtheaters (NVBF) in Tuschinski de jaarcijfers presenteerden. Het algehele bioscoopbezoek nam in 2016 toe met 3,7 procent (ruim 34 miljoen tickets) terwijl de Nederlandse film het percentage verder zag dalen: 12,3 procent versus 18,9 procent in 2015 en 20,8 procent drie jaar geleden. Hoewel deze cijfers over de jaren fluctueren en misschien niet direct reden zijn voor grote paniek, stelt het de filmbranche wel op z’n minst voor een aantal vragen en uitdagingen. Hoe representatief waren de cijfers uit de betere jaren? Leefden we in Nederland met uitschieters als Gooische Vrouwen wellicht een beetje ‘boven onze stand’? Kunnen we met huidige internationale ontwikkelingen überhaupt concurreren met grote buitenlandse studio’s? En als we het marktaandeel willen zien groeien: welke noodzakelijke stappen moeten ondernomen worden?

Onnodige ‘hysterie’

Er is sinds de bekendmaking van de cijfers dan ook veel gezegd, geschreven en gediscussieerd. Zo plaatsten producent San Fu Maltha en regisseur Esmé Lammers in de pers kritische vraagtekens bij de rol van het Filmfonds in dit geheel en wees Pathé-programmeur Danielle Koot in een NRC-artikel op de verantwoordelijkheid van de distributeurs om hun aanbod beter over het jaar te spreiden. En ook vorige maand nog lieten onder andere regisseur Martin Koolhoven, Dutch Film Works-distributeur Willem Pruijssers en producent Petra Goedings van Phanta Film zich tijdens de maandelijkse CineTalks in VondelCS uit over de ontwikkelingen. Waar Koolhoven het ‘hysterisch’ vond om direct aan de noodrem te trekken, benoemde hij ook de soms gebrekkige ambitie onder Nederlandse filmmakers en de frisheid van het filmaanbod. Pruijssers stipte de invloed van piraterij aan: distributeurs hebben minder geld te besteden en nemen daardoor minder risico’s. Petra Goedings zag vooral kansen op het gebied van doelgerichte marketing en wees ook de bioscopen op hun verantwoordelijkheid.

Meer dan alleen cijfers

Over een ding lijken de meeste van de gesproken filmprofessionals het in ieder geval grotendeels eens: de (dalende) bioscoopcijfers moeten absoluut serieus worden genomen, maar tegelijk ook in een breder perspectief worden geplaatst. “Het internationale filmaanbod is enorm toegenomen en Nederlandse films concurreren met studio’s die over enorme budgetten beschikken om films te maken en op de markt te zetten”, zegt Marjan van der Haar, directeur Filmproducenten Nederland. “Ze beschikken bovendien over grotere markten om het geld terug te verdienen. Tel daarbij nog de digitalisering en het toenemende aantal platforms op waarop mensen films kunnen kijken.” Daarmee ontstaat ook volgens producent en distributeur San Fu Maltha, die de gepresenteerde cijfers ‘rampzalig’ vindt, een nieuwe dimensie: “Je concurreert tegenwoordig niet alleen met concurrenten, maar – als gevolg van piraterij – ook met je eigen film: je moet bij het uitbrengen ervan steeds meer tijd en geld investeren om zichtbaar te zijn in de media.”

Samenwerking is essentieel

Ook op een ander punt lijken de branchegenoten overwegend eensgezind: de Nederlandse filmindustrie moet de handen ineen slaan om een antwoord te kunnen bieden aan de veranderende druk op de sector. Niemand kan het alleen. “Een goede spreiding van het aanbod en een goede timing voor de release bijvoorbeeld zijn cruciaal. Distributeurs moeten zich daarin ontwikkelen. Net zoals wij als filmmakers adequaat moeten kunnen reageren op veranderend kijkgedrag”, aldus regisseur Esmé Lammers, die met Soof 2 de grootste Nederlandse bioscoophit van het jaar maakte. “Goed aanvoelen wat het publiek wil, dat maakt een sector sterk en daar moeten we op inspelen.”

Verouderde trends

En dat zijn volgens Jaap Bruijnen, algemeen directeur van Filmdistributeurs Nederland in ieder geval niet meer de Nederlandse romcoms. “Daar hebben we veel succes mee gehad, maar deze trend is over. Er komt ongetwijfeld weer een nieuwe trend waar ook Nederlandse filmmakers op in zullen spelen. En nu de kwaliteit van de internationale titels met sprongen vooruitgaat, moeten Nederlandse films deze kwaliteitsstijging volgen.” Bruijnen ziet wat dat betreft liever minder films en betere films dan meer films. Net als regisseur Jean van de Velde, tevens voorzitter van het Netwerk Scenarioschrijvers. “De bekwaamheid is er, maar veel schrijvers, regisseurs werken te lang voor weinig geld, met als gevolg dat ze drie, vier projecten tegelijk doen en veel producties een beetje ‘middle of the road’ worden. De ontwikkeling van de scripts is het goedkoopste onderdeel, maar ook het meest doorslaggevende. En daar is meer tijd voor nodig.” En dus meer geld.

Doorstroming jong talent

Meer geld voor bepaalde films, daar kan ook San Fu Maltha achter staan. “Maar niet minder films. Er zijn nergens cijfers voor handen dat meer geld naar minder films een hoger succes rate zal opleveren. Sterker nog: in Denemarken is de victorie begonnen met de Dogma-films die een heel laag budget hadden. Niemand weet van tevoren wat succesvol is. Daarnaast zijn er zoveel buitenlandse films, dat het weglaten van één of meerdere Nederlandse films die niet gemaakt worden, onmiddellijk zal worden ingepikt door een buitenlandse.” Vergeet bovendien de samenhang niet tussen het succes van de Nederlandse film en de aanwezigheid en ontwikkeling van jong talent, vindt Maltha: “Om de doorstroming mogelijk te maken, zal bijvoorbeeld de lowbudgetfilm moeten worden toegevoegd aan de cash rebate, zodat nieuwe jonge makers kunnen concurreren met bestaande makers.”

Meer vrijheid voor de filmmaker

Ook Esmé Lammers geeft aan dat het lastig inschatten is wat een film uiteindelijk zal doen in de bios. “Maar als je weet dat het publiek steeds vaker voor spektakel gaat en de bioscoop in grotere groepen bezoekt, dan weet je: als je iets doet, doe het goed. En daar moeten wij ons als makers verantwoordelijk voor voelen.” Al is de regisseur wel van mening dat het Nederlandse subsidiesysteem daarin van grote invloed is. Lammers pleit daarom al jaren voor veranderingen in het beleid van het Nederlands Filmfonds: bij het bepalen of een film subsidie verdient, moet er niet langer naar het onderwerp of de inhoud gekeken worden, maar naar de betrokken makers. “Als deze mensen goed zijn, dan moet je ze hun gang laten gaan, dan moeten zij verantwoordelijk kunnen zijn voor alle keuzes in het maakproces. Het Fonds bepaalt nu voor zo’n negentig procent wat er in de bios komt, en die inhoudelijke bemoeienis maakt het een traag en log apparaat. Willen filmmakers contact kunnen houden met hun publiek en snel kunnen inspelen op veranderend kijkgedrag, dan moet ook de financiering soepeler en sneller. Ik vind sowieso dat nieuwe beleidsregels beter moeten worden getoetst voordat ze in werking gaan. Beleid verandert nu erg vaak, dat kost veel tijd en leidt tot grote onzekerheid.”

Transparant subsidiesysteem

In het kader van oplossingen, kijkt ook San Fu Maltha kritisch naar de rol van het Filmfonds. “Er spelen zoals gezegd natuurlijk tal van factoren mee in de staat van de Nederlandse bioscoopfilm: van de enorme invloed van piraterij en een overheid die daar niets tegen doet, en de daardoor ontstane eis om de (betaalde) mediadruk sterk te verhogen. Maar producenten dienen voor subsidies ook datgene in waarmee ze geld hopen te verdienen.” Met andere woorden: er wordt volgens de producent ingespeeld op de smaak en keuze van het Fonds. “In onze branche bepaalt het Filmfonds de regels: een fonds dat in de vier jaar dat het marktaandeel van de Nederlandse bioscoopfilm verder daalde, steeds meer invloed had op niet alleen op de selectie, maar ook op de inhoud van de gemaakte films. Daar kun je niet helemaal omheen. Tegelijk is dit fonds op dit moment helaas niet af te rekenen op het gevoerde beleid. Om toe te werken naar betere cijfers, moet onder andere de macht van het fonds aan banden worden gelegd en is een objectief en transparant track record systeem noodzakelijk.”

Nederlands Filmfonds

Nederlands Filmfonds-directeur Doreen Boonekamp begrijpt dat de rol van het subsidiesysteem ter discussie wordt gesteld. “Er is maar één fonds in Nederland, dus ja: de invloed is groot. Maar met de schaarse middelen die er zijn, kun je nooit alles honoreren en is de situatie nooit voor iedereen ideaal”, aldus Boonekamp. “Bovendien zijn juist de publieksfilms, die ten opzichte van de steeds beter scorende arthousefilms en documentaires slechter zijn gaan presteren in de bioscoop, hoofdzakelijk via automatische regelingen gefinancierd. Bij deze regelingen worden op grond van financiële en juridische en zakelijke criteria bijdragen verstrekt. We proberen de sector echter wel te stimuleren om de lat hoger te leggen, eigenwijze plannen te maken en tegelijk in de gaten te houden wat er draait, nationaal en internationaal.”

Nieuw ecosysteem

Het is volgens Boonekamp nu vooral belangrijk dat het Nederlandse filmaanbod en ook de publieksfilm concurrerender worden en zich beter onderscheiden. “En met het nieuwe beleid dat we vanaf begin dit jaar voeren, spelen we daar actief op in. We creëren extra ruimte voor makers om films beter te ontwikkelen.” Zo kent het fonds vanaf nu hogere bedragen toe aan minder titels, zodat makers meer ruimte hebben voor productionele voorbereiding en tijdens het draaien, meer tijd verkrijgen voor de post-productie en meer geld voor marketing en distributie. Ook zorgt de cash rebate regeling zorgt voor betere productiefinanciering: de stimuleringsmaatregel die nationale en internationale producties 30 procent van subsidiabele uitgaven in Nederland teruggeeft, tot een maximum van 1 miljoen euro. “We proberen bovendien zo veel mogelijk samen te werken met (inter)nationale collega-fondsen en in afstemming met sectorverenigingen een zo breed mogelijk palet aan regelingen te bieden, om op verschillende behoeften van makers in te spelen: zowel de ervaren makers als de beginners. Maar het creëren van een nieuw ‘ecosysteem’, met de huidige druk op de markt en internationale ontwikkelingen, dat kost tijd.”

Andere spelers

Jean van de Velde kaart een ander belangrijk perspectief aan als het gaat om het injecteren van extra geld in de Nederlandse filmindustrie: de rol van de politiek en de exploitanten. “De overheid kan ervoor zorgen dat de exploitanten een contentbijdrage gaan leveren. De grote bioscopen hebben een buitengewoon groot aandeel in de opbrengsten van de films, maar dragen de minste risico’s. Als ze co-financier zouden worden van de Nederlandse film, zich verantwoordelijker voelen voor het succes, dan zullen ze ‘hun kindje’ ook beter gaan behandelen.” De Nederlandse film heeft volgens Van de Velde nou eenmaal meer mond-tot-mond-reclame nodig dan buitenlandse films. “Men moet over het algemeen twee tot drie keer horen dat die film écht de moeite waard is. Maar dan moet de bioscoop hem ook wat langer tijd geven om aan publiek te komen.”

Net als in Frankrijk

Regisseur Martijn Winkler, voorzitter van de Dutch Directors Guild, sluit zich daarbij aan: “Je ziet over de hele linie dat de ‘kleinere’ inhoudelijke film het in de bioscoop verliest van de blockbusters, ook binnen het Amerikaanse repertoire. Dat zie je bijvoorbeeld al aan de bezoekcijfers van Oscar-genomineerde films, als je die afsteekt tegen de Captain America’s. Ik zou het jammer vinden als de bioscoop enkel het imago krijgt van ‘daar moet je heen voor het grote spektakel. Ook voor stille focus, intieme beleving en kwalitatieve cinema-ervaring moet je toch echt in de bioscoop zijn. Dus zeker ook voor de Nederlandse film!” Winkler maakt zich zorgen dat, op de langere termijn, cinema als cultuur- en kunstvorm, het aflegt tegen platte commercie en oppert net als Van de Velde een oplossing in de richting van exploitanten en overheid. “Zij hebben daarin een taak: niet enkel met de Marvel-hausse meegaan, maar kwaliteit een kans bieden. Misschien is daar wel een soort quotum voor nodig, zoals in Frankrijk: daar moet een bepaald percentage van het aanbod in de bioscopen verplicht Frans zijn. Dat geeft Nederlandse makers een veel sterkere uitgangspositie en kans om duurzaam een publiek te bereiken.”

Nederlandse omroepen

Investeren in de kwaliteit en diversiteit van de Nederlandse film via exploitanten vindt sinds 2009 plaats via het daarvoor opgerichte Abraham Tuschinski Fonds. Maar dat moet substantiëler, vindt Van de Velde. “En daar kunnen ook andere grootverdieners als Ziggo en Netflix nog aan bijdragen als mede-financier van de Nederlandse film, via overheidswegen.” De regisseur ziet daarnaast ook kansen in de hoek van de Nederlandse omroepen. “Ik zie namelijk niet zozeer het Filmfonds als grote poortwachter, maar juist de omroepen. Krijg je het Filmfonds mee, maar de omroepen niet, dan krijg je alsnog je film niet voor elkaar”, aldus Van de Velde. “En de meeste omroepen handelen kijkcijferbewust, dus conservatief. Het zou een goede zaak zijn als het Filmfonds ook onafhankelijk van de omroepen grotere speelfilms kan financieren.”

Hoopvol

Overeenstemming aan de ene kant, verschil in visie aan de andere kant: het zal moeten blijken welk van de geopperde maatregelingen daadwerkelijk haalbaar zijn of (al) een directe positieve invloed op het Nederlandse marktaandeel uitoefenen. Van de ingevoerde rebate-regeling tot een mogelijke contentbijdrage. Wel klinkt er uit alle hoeken veel vertrouwen in het vakmanschap en talent in Nederland: daar ontbreekt het, in tegenstelling tot voldoende financiële ondersteuning, niet aan. “Ja, ik zie ook de harde realiteit, waarin het publiek op hetzelfde moment uit veel te kiezen heeft en niet iedere film, al voordat hij wordt uitgebracht, goed de aandacht heeft kunnen trekken”, zegt Claire van Daal, Programmeur Film & Televisie bij het Nederlands Film Festival. “Laten we nu voor eens en altijd accepteren dat het kijkgedrag niet verandert, maar ís veranderd. Of het marktaandeel van de Nederlandse film vergroot kan worden door bijvoorbeeld het aantal te ondersteunen titels te verkleinen? Dat weten we pas als de consequenties van een dergelijke maatregel duidelijk zijn en dat kost tijd. Heel veel tijd, waarin het geduld van talentvolle makers behoorlijk op de proef zal worden gesteld. Maar ik verlies niet snel de moed, helemaal als je ziet wat voor talent, nieuw en gevestigd en in alle disciplines van scenario tot production design en van sounddesign tot camera, Nederland in huis heeft.”

“Maar ik verlies niet snel de moed, helemaal als je ziet wat voor talent, nieuw en gevestigd en in alle disciplines van scenario tot production design en van sounddesign tot camera, Nederland in huis heeft.”