Het traject van amateur tot professional volgens Robin Peeters

De potentie van een professioneel Limburgs filmklimaat.

Geplaatst op 23 augustus 2018

“Filmfestivals en netwerkbijeenkomsten zijn zinvol, maar dat betekent nog niet dat er een professioneel ´filmklimaat´ in Limburg heerst. Daarvan kun je pas spreken als alle medewerkers aan een filmproductie betaald worden, als makers ervan kunnen leven.”

Kernachtige uitspraak van Robin Peeters (Mosasaurusfilm) uit Stein. Lang voordat CineSud werd opgericht, wist hij al als zelfstandig filmmaker in onze provincie het hoofd boven water te houden. Dat was niet altijd even makkelijk.

“Je kunt pas spreken van een professioneel filmklimaat in Limburg als iedereen betaald wordt.”

Van Superman tot Spielberg

Toen hij op de lagere school nog taal en rekenen leerde, wist hij al dat hij later iets met film wilde gaan doen. “Eerst wilde ik acteur worden, net zo’n avonturen beleven als de filmhelden die ik bewonderde: Superman, Old Shatterhand, Robin Hood. Rond mijn 10e maakte ik kennis met de eerste films van Spielberg en Lucas, en besefte ik dat er iemand was die dergelijke filmavonturen bedacht en maakte. Dus besloot ik filmmaker te worden. Op mijn 12e maakte ik al met hulp van schoolvriendjes griezelfilmpjes, op 8mm film. Later ging ik over op video, zodat ik betaalbaar langere films kon maken, liet docenten meespelen en verzorgde vertoningen op school. Aangekondigd met echte affiches. Het werd steeds grootser aangepakt. Ik had goeie contacten en wist van alles te ritselen. Zo mocht ik regelmatig hoogwerkers lenen en kreeg ik wel eens een paar politieauto´s ter beschikking.” Zo´n 20 tot 30 filmpjes uit die periode bewaart Robin in zijn archief.

Mike van Diem

“Vlak voor de opnamen van één van de Flodder-films op de Kollenberg in Sittard was ik 17 jaar en nieuwsgierig. Ik belde hier en daar aan om te vragen of de bewoners soms op de hoogte waren van de draaidata. Bij een van die huizen werd ik vriendelijk te woord gestaan door een mevrouw die mij trots vertelde dat hun eigen zoon ook films maakte en zelfs een studenten-Oscar had gewonnen. Het was de moeder van Mike van Diem. Zij bracht me met hem in contact. Hij werkte op dat moment bij First Floor Features, het toenmalige bedrijf van Dick Maas, regisseur van de Flodder-films. Hoe groot kan toeval zijn? Ik liet Mike wat van mijn filmpjes zien, kreeg waardevolle feedback van hem en ook nog wat tips voor de toelating aan de Nederlandse Filmacademie.” Robin vertrok naar Amsterdam en studeerde daar in 1996 af op regie. Meteen daarna keerde hij terug naar Limburg. Is dat niet een onlogische stap voor iemand die in de Nederlandse filmindustrie wat wil betekenen?

Terug naar Limburg

“In het Westen is het fijn wonen en werken, maar om persoonlijke redenen wilde ik terug naar het zuiden. Ik besloot om hetgeen ik in de Randstad geleerd had mee naar huis te nemen. Het was mijn wens om hier mijn eigen filmproductiebedrijf, dat ik in 1993 was gestart, door te ontwikkelen. Ik wilde op mijn eigen voorwaarden onafhankelijke films gaan maken, autonoom werk.” Dit was in 1996. Robin ging van start, maar het bleek verdraaid lastig. Hij weet nog: “Er was toen weinig. Het was een dor filmklimaat. Financiering was al helemaal moeilijk.”

Robin liet zich niet ontmoedigen, maar moest voor zijn prille gezin zorgen. Hij nam veel commerciële opdrachten aan en bedacht en produceerde In het Licht van de Haard, een dertiendelige jeugddramaserie over Limburgse sagen en legenden, in samenwerking met schrijver Ton van Reen. Sindsdien schreef en produceerde hij uiteenlopende tv-series en films, waaronder meerdere seizoenen van Expeditie Limburg, een serie over cultureel erfgoed; de korte thriller Tikken, met Jochem ten Haaf en Ron Roumen; en de lange documentaires Dubois – The Quest for the Missing Link en The Bullet Hole of Château St. Gerlach.

Loyaliteit

“Ten tijde van In het Licht van de Haard droeg ik veel petten: ik produceerde, schreef en regisseerde, maar deed ook het camerawerk en de montage. Ik hield erg van hands on bezig te zijn met al die verschillende vakdisciplines. Maar dat was best zwaar, 13 afleveringen lang. Toch kon ik niet anders, wegens gebrek aan budget en de beschikbaarheid van voldoende goede mensen. Uiteindelijk is het wel gelukt, dankzij een handvol goede vrienden. In het Licht van de Haard opende voor mij nieuwe deuren, maar dat ging traag, heel langzaam. Ik bemerkte het grote verschil met bijvoorbeeld de VS. Als je je daar bewezen hebt; een goed product voor een goeie prijs hebt neergezet binnen de gestelde tijd, dan geven ze je doorgaans kansen om door te groeien. Die loyaliteit miste ik hier een beetje. In Limburg – zo merkte ik – maar ook in de rest van het land, moet je na bewezen succes toch weer helemaal from scratch beginnen. Zelfs een gerenommeerd filmmaker als Dick Maas beaamt dat. Terwijl je eigenlijk een soort partnerschap met zakelijke partijen wil ontwikkelen. Die loyaliteit mis ik nog steeds een beetje.”

Ondanks de komst van CineSud, nu zo´n zes jaar geleden?

“Misschien vormen de talentontwikkelingstrajecten van CineSud een uitzondering, sommige (nieuwe) makers zullen daar vast op structurele basis van kunnen profiteren. CineSud’s streven om makers met elkaar te verbinden is nobel en veel mensen werken hard aan het ideaal om in Limburg films van de grond te krijgen, maar CineSud moet ervoor waken om niet teveel een doel op zichzelf te worden. CineSud moet er louter ter ondersteuning van de makers zijn; CineSud is er voor het klimaat, niet andersom. En dat klimaat moet zo pluriform mogelijk zijn. Het moet om de individuele ontwikkeling van makers gaan, zijn of haar identiteit en signatuur staan voorop. De individuele maker en het ‘merk’ dat hij zelf vormt, moet te allen tijde voorop staan. Daarmee bouwt hij aan zijn eigen toekomst en vandaaruit ontstaat er een pluriform filmklimaat.”

Iets dat Guido Franken, directeur van CineSud, volledig beaamt: “Een filmklimaat staat of valt in eerste instantie bij de makers. Als die er voldoende zijn en ze zich verenigen – zowel binnen projecten als in een koepelorganisatie of belangenvereniging –, ontstaan er vanzelf veel kansen en mogelijkheden. Dat zie je ook hier de laatste jaren, denk aan het Limburg Film Fonds, de festivals en andere initiatieven waar makers nu van kunnen profiteren en waarmee ze zich nu verder kunnen ontwikkelen. Dat is van essentieel belang. De persoonlijke ontwikkeling van de maker staat binnen CineSud daarom eveneens voorop. We hebben de afgelopen jaren binnen onze talentontwikkelingstrajecten diverse en uiteenlopende projecten én makers gesteund, met eigenzinnige films als resultaat. Ze worden door de coachingstrajecten expliciet uitgedaagd om hun eigen signatuur verder te ontwikkelen. Voor veel van die makers heeft dat inmiddels ook bij latere producties weer wat opgeleverd en hebben ze een reputatie en in die zin loyaliteit opgebouwd, dat ze bekend en vertrouwd zijn bij diverse partners en daar ook weer kunnen aankloppen voor nieuwe projecten.“

Professionalisering

Volgens Peeters kunnen we op dit moment echter nog niet echt spreken van een professioneel filmklimaat. “Festivals en netwerkbijeenkomsten zijn natuurlijk zinvol, maar je kunt pas van een professioneel filmklimaat spreken als makers van hun werk kunnen leven. Als alle medewerkers aan een productie betaald worden. Als het Limburgs Filmfonds er niet was, bleef er weinig over, vrees ik. Ik spreek veel makers en merk dat er veel frustratie heerst. Nadat techniek betaalbaar is geworden, zo’n 10 jaar geleden, en er veel nieuwe makers zijn opgestaan, is er in het hele land een tendens ontstaan waarbij (jonge) professionals alsmaar aan producties moeten meewerken voor de ‘ervaring’. Sla de vacatures er maar op na. En ook dit slaat een beetje door. Het lijkt soms wel de norm te worden dat alles voor geen of weinig geld gemaakt moet worden en dat medewerkers het ‘voor hun portfolio’ moeten doen – en dan heb ik het niet over studentenproducties; ’t is prachtig als beginnende makers elkaar vinden en samen mooie dingen maken, of als gevorderden een mooie ’48 Hour’ maken. Maar er zijn producenten die deze tendens tot onderdeel van hun verdienmodel maken. Als makers daar voor niks of te weinig aan meewerken, ontstaat de perceptie dat film maken weinig geld kost en krijgt het product film een goedkoop imago. En die attitude sijpelt ook door naar potentiële (lokale) investeerders en opdrachtgevers, die denken: ´Waarom meer geld in film investeren als die vorige films voor zo weinig gemaakt konden worden?´ Eigenlijk zou elke maker die zichzelf serieus neemt per direct moeten stoppen met gratis werken of voor te weinig (behalve wanneer het een liefdesproject of een ideële klus betreft uiteraard). We zouden collectief moeten afspreken: ´We werken alleen nog vanaf een minimum bedrag.’ Gaandeweg zullen investeerders en opdrachtgevers weer accepteren dat een kwaliteitsproductie een kwaliteitsprijs kent. Dat zou onderdeel kunnen zijn van een opwaartse spiraal: budgets worden realistisch afgestemd op de beoogde producties; makers kunnen daardoor optimaal presteren; iedereen wordt uitbetaald; (nieuwe) professionals kunnen zich daardoor vestigen; concurrentie geschiedt op basis van inhoud en niet louter prijs; kwaliteit neemt daardoor op alle fronten toe waardoor er steeds meer behoefte ontstaat aan specialisten; en dat is weer aantrekkelijk voor ‘externe’ producenten die hier een film willen draaien. Voilà: een filmklimaat.”

“Daarnaast is voor een professioneel klimaat voldoende continuïteit voor makers nodig om vervolgens hun brood mee te kunnen verdienen,” voegt Franken toe. “In Limburg liggen daarvoor nu meer kansen dan ooit. Echter zien we wel dat de doorstroming van de korte producties met budgetten die investeringen van cast en crew vragen naar de grotere producties met ruimere budgetten vanuit de regio nog niet optimaal verloopt. Daar valt nog veel winst te behalen. Die handschoen moet ook en vooral worden opgepakt door de makers zelf, die nog veel meer initiërend te werk kunnen gaan en zelf ook ander kapitaal dan het Limburg Film Fonds kunnen aantrekken. In welke regio liggen er al zoveel kansen op startkapitaal? Steeds de verantwoordelijkheid afschuiven of naar externe factoren wijzen waarom iets niet lukt helpt niet, je moet het vooral zelf doen. Wat zeg ik: je moet het vooral samen doen. Zowel makers onderling als samen met overheid, bedrijfsleven en particulieren.”

Roger Corman

Dat het kán, illustreert Robin met een voorbeeld: “De Amerikaan Roger Corman staat bekend als ´de koning van de low budget-films´. Hij werkt met minimale budgets, maar mensen worden wel betaald. Misschien niet de hoofdprijs en wellicht in de vorm van een voordelige pakketprijs, maar mensen worden betaald, zodat ze in hun levensonderhoud kunnen voorzien en zich kunnen vestigen. Als producent moet je weten wáár je wel en niet op bezuinigt. Materiële zaken en locaties e.d. kun je soms handig regelen of gesponsord krijgen. Maar op mensen moet je niet (teveel) willen bezuinigen. Een poos geleden kwam er een nieuwe producent bij me met een plan om een ‘professionele’ lange speelfilm te maken en uit te brengen in de bioscoop. Het eerste wat hij zei was ´Iedereen moet gratis heel hard meewerken, uit passie, anders krijg ik het niet gefinancierd!´ Een absurde grondhouding.”

Dat het ook hier anders kán, probeert Robin aan te tonen middels een nieuwe dramaserie met als voorlopige werktitel Heuvelland, een samenwerkingsverband tussen o.a. het Huis voor de Kunsten Limburg, het Arcus College en Mosasaurusfilm. Robin: “Allereerst willen we graag een gave dramaserie maken die zich afspeelt in een mystiek heuvelland, denk aan Twin Peaks meets Stranger Things. Daarbij hebben we ons ten doel gesteld om Limburgse filmmakers – professionals, studenten en gevorderde amateurs – samen te laten werken. Ik zie graag dat alle medewerkers aan de serie betaald gaan worden. Niet alleen iets moois maken, maar ook daadwerkelijk bijdragen aan een filmklimaat. Iedereen moet voor zijn of haar inspanningen gehonoreerd worden, ook al is je werk je grote liefde.”