“Ik ga steeds meer een dialoog aan met de machines die ik bouw.”

In gesprek met filmkunstenaar Joost Rekveld.

Geplaatst op 1 maart 2018

Joost Rekveld wordt niet voor niets ook wel de meester van de hypnotiserende film genoemd. Zijn abstracte films en lichtinstallaties worden wereldwijd vertoond en de filmkunstenaar deelt zijn kennis als veelgevraagd spreker, docent en bestuurslid bij onder andere het artistieke platform Sonic Acts. Tijdens het komende Euregion Film Festival krijg je de kans om kennis te maken met zijn bijzondere werk en met de experimentele filmkunstenaar zelf.

Wat kunnen we leren van dialogen met machines? Het is een vraag die een groot deel van Joost Rekvelds werk motiveert. Geïnspireerd door cybernetica, kunstmatig leven en robotarchitectuur maakt hij sinds 1991 abstracte films en lichtinstallaties die over de hele wereld op festivals en musea als het Tate Modern en het Centre Pompidou te bewonderen zijn. Zijn film #11, Marey <-> Moire was zelfs de eerste Nederlandse film die op het prestigieuze Sundance Film Festival werd vertoond. Het IFFR wijdde in 2017 een retrospectief aan Rekveld en EYE conserveerde en digitaliseerde in datzelfde jaar een selectie uit zijn celluloidfilms.

“Het was erg leuk om tussen het publiek te zitten en gesprekken op te vangen als ‘zou dit de binnenkant van een scheerapparaat zijn’?”

Je nieuwste film #57 beleefde onlangs zijn première op het IFFR en zal ook tijdens Euregion worden vertoond. Kun je alvast een tipje van de sluier oplichten?

“Dit is eigenlijk een rare film voor mij. Ik doe normaal gesproken lang over een productie, omdat er veel tijd zit in het maken van de film, maar ook in het leren over de elementen die ik ervoor nodig heb. #57 is wat dat betreft een persoonlijk sociaal experiment: hij is een relatief zeer korte tijd gemaakt.”

Hoe kort is kort?

“Om je een beeld te geven: ik ben nu al een paar jaar met een specifiek onderzoeksproject bezig en het duurt nog wel een paar jaar om dit af te ronden. #57 is in een anderhalve maand gemaakt.”

Dat is inderdaad heel kort! Sociaal experiment geslaagd?

“Ik twijfelde in eerste instantie of ik de film in zou sturen voor het IFFR: paste dit wel in mijn lijst van producties? Tegelijk vond ik het dus ook een interessant experiment. En wie A zegt, moet B zeggen. De reacties waren positief en de film zal de komende tijd ook op andere festivals te zien zijn. Dus dat is mooi. Alleen heeft het me wel aan het denken gezet of het eigenlijk uitmaakt om een film in anderhalve maand te maken of acht jaar…”

Veel van je werk staat in het teken van een dialoog met machines: wat inspireerde je bij het maken van deze film?

“Ik zoek naar een manier om in lijnen, kleuren en geluiden iets uit te drukken over de apparaten waarmee we ons omringen. Als je bijvoorbeeld denkt aan de Cloud: dat roept bij mensen in eerste instantie een beeld op van een icoon op een scherm. Maar in feite is het een enorm gebouw met rekken computers die blazen, gekoeld moeten worden en enorm veel energie vreten: materieel en gewicht. Ik ben geïnteresseerd in het punt in de geschiedenis waarop elektronische apparaten onzichtbaar en immaterieel voor ons werden. Deze film is een eerste experiment om materiële elektronische processen in beeld te vatten.”

Is je werkwijze of stijl eigenlijk veel veranderd sinds je er in 1991 mee begon?

“Hoewel ik zelf het gevoel heb telkens iets anders te doen, is de reactie na een nieuwe film toch vaak ‘echt een Rekveld’. En ik moet ook zeggen: toen ik voor het retrospectief van het IFFR en de restauratie door EYE mijn eerste films weer uit de kast haalde, kwam ik tot het besef in zekere zin al 25 jaar hetzelfde te doen. Veel van mijn werk voert terug naar een soort niet-religieus scheppingsverhaal, een bestuderen van hoe bijvoorbeeld in de natuur vormen ontstaan. En met die processen probeer ik visuele muziek te componeren, kort samengevat. Maar wat ik wel steeds interessanter vind, is de vraag hoe mensen over technologie denken. Ik verdiep me meer in die geschiedenis en dan niet in de ontwikkeling van hoe dingen werken, maar vooral ook de culturele kant. Ik ga als het ware steeds meer een dialoog aan met de machines die ik bouw.”

Komt je werk het mooiste tot z’n recht op een filmfestival? Of specifieker: het grote scherm?

“Dat vind ik wel bijzonder ja, mede omdat ik films maak die in zekere zin geen deel uitmaken van de filmwereld: ze zijn een overlap tussen kunst, mediakunst en muziek. Een filmzaal is voor mijn werk dus niet zo vanzelfsprekend; het past ook in een galerie, of als installatie in een museum. Het mooie aan een vertoning in een bioscoopzaal is de focus: er is een soort belofte van het publiek om het aan te gaan. Dat heb je niet op het internet met de continue afleiding door popups, of het museum waar je de mogelijkheid hebt om door te lopen.”

Over publiek gesproken: voor wie maak je je films vooral?

“Dat verschilt. Als kunstenaar ben je in eerste instantie zelf je publiek: je probeert dingen uit die je zelf wilt zien. Daarnaast heb ik ook altijd wel een groep collega’s in m’n achterhoofd, een specialistisch publiek dat weet wat ik bedoel. Wat dat laatste betreft doel ik niet alleen op kunstenaars, maar bijvoorbeeld ook wetenschappers die zich met dezelfde technische materie bezighouden. Ik vond het erg leuk om tijdens een residentie in een Amsterdams research lab heel gerichte en technisch-inhoudelijke vragen te ontvangen van de wetenschappers die daar werken. Waar ik in de kunstwereld vaak in ingewikkelde metaforen moet spreken, kon ik in dit lab in drie minuten uitleggen hoe ik mijn film maakte. Heel verfrissend. Tegelijk vond ik het ook bijzonder om een van mijn films een paar jaar geleden vertoond te zien worden op een Rotterdams openlucht filmfestival. Daar werd iedere avond een grote film gedraaid en er was ook een avond met een serie experimentele films. Het was erg leuk om tussen het publiek te zitten en gesprekken op te vangen als ‘zou dit de binnenkant van een scheerapparaat zijn’?”

Wat voor een plek heeft een niche als de experimentele film in het huidige filmlandschap?

“Het is vrij lastig te zeggen als je er zo middenin zit. Hoewel het publiek dat abstracte films bezoekt in Nederland relatief klein is, vooral vergeleken met landen als Amerika bijvoorbeeld, heb ik wel het idee dat deze filmvorm steeds meer deel uitmaakt van het mainstream filmaanbod.”

Hoe komt dat zo?

“Dat hangt denk ik vooral samen met het algeheel veranderende filmlandschap. Denk bijvoorbeeld aan digitalisering, de veranderende bioscoopcultuur… Dat soort ontwikkelingen leveren een behoefte aan andere ideeën op. En daar spelen filmfestivals op in met een uitgebreider programma-aanbod. Wat soms misschien wel ‘ten onrechte’ wordt gedacht, is dat experimentele film gelijk staat aan innovatie en toekomst. Werp een blik op de filmgeschiedenis: de experimentele film was er altijd al.”

Het blijft desalniettemin minder zichtbaar en bereikt een minder groot publiek.

“Klopt, maar dat is ook niet zozeer waar filmkunstenaars op uit zijn. Natuurlijk wil je je films aan een groot publiek tonen en het is mooi om dat op allerlei verschillende plekken te kunnen doen. Maar de doelstellingen van de abstracte filmmakers zijn niet te vergelijken met die van de commerciële filmindustrie die vooral gericht is optimale winsten. Mensen die voornamelijk uit zijn op carrière maken, raad ik dan ook af om experimentele films te gaan maken. Je wordt er niet rijk mee. Is je voornaamste doel echter om abstracte films te maken. Dan zeg ik: doen!”

We zullen op het Euregion Film Festival niet alleen je nieuwste film zien, maar ook vijf andere werken. Hoe kwam je tot deze selectie?

“Die maakte ik samen met de festivalorganisatie. Het publiek krijgt een aantal ‘klassiekers’ te zien waar ik het meest tevreden over ben en goede reacties op kreeg. En er zullen ook een paar vroege werken worden vertoond. Bovendien is er ruim de gelegenheid om het dialoog met het publiek aan te gaan, daar kijk ik erg naar uit.”